Ze stormen naar binnen, terwijl ik naar buiten ga. Op het plein zie ik een paar achterblijvers. Een groepje knullen heeft een wedstrijd: ‘Wie het langzaamst kan lopen!’ Ze doen zichzelf, zonder overleg met de juf, een pauzeverlenging cadeau. Er wordt heen en weer gecorrigeerd. ‘Je moet wel vooruit komen. Anders telt het niet als lopen!’ Ze maken minuscuul kleine schuifelstapjes. Eén knulletje roept verrukt: ‘Ik ben sneller dan Sven!’

Een stukje verderop leunt een meisje met één arm op een vensterbank. Haar ogen omhoog gericht naar de lucht en om haar open mond een stralend, verbaasde uitdrukking. Als ze mij ziet aankomen glimlacht ze.  ‘Wat zie je?’ vraag ik. Waarop ze met haar vinger wijst naar de wolken. ‘Een dinosauruspoot!’ Ik neem positie in naast haar en volg haar blik. ‘Wauw, dat is echt een hele grote dinosauruspoot!’ Samen zijn we stil en genieten van dit wonder in de lucht.
Als ik door loop, voel ik nog de ongecompliceerde verwondering van het meisje. Zo eenvoudig is geluk. Ik herken het gevoel van vroeger, toen ik volledige dierentuinen in de wolken zag.

‘Had ik als collega juf deze kinderen naar binnen moeten sturen?’
Bedenk ik later.
Ik had de levensles over verwondering niet willen missen.
Dankzij dit kleine mensje, kijk ik weer vaker met mijn kinderblik naar de wolken.