We krijgen een katholieke opvoeding thuis.
Ieder weekend vertrekken we met z’n allen naar de kerk.
Na de dienst gaan we gezellig samen ontbijten.
Als we ouder worden en iets meer inbreng hebben, krijgen we de keus om in plaats van de weekendmis de woensdag avondmis te bezoeken.
Die wordt al snel een stuk populairder dan de weekendmis. Niet zo sfeervol, omdat er dan geen koor of muziek is, maar wel zo snel afgelopen. De preek lijkt ook korter. En het is, voor onze ouders, moeilijker te controleren of we werkelijk gaan of bij vrienden zijn.

Zondagmorgen. We staan allemaal klaar om te vertrekken, behalve mijn oudste broer. Hij heeft zijn jas nog niet aan en zit ‘op zijn gemak’ op de bank. Er staat iets te gebeuren! Mijn ouders spreken hem aan. Dat ie zijn jas aan moet trekken.
‘Ik ga niet meer mee!’ zegt hij resoluut.
Ai!  Stilte.
Hij vervolgt met: ‘ Ik wil niet meer naar de kerk. Ik geloof er niet in. Ik zal de tafel wel dekken en zorgen dat alles klaar staat, zodat we met z’n allen kunnen ontbijten.’
Tja, er is ons geleerd om altijd goede argumenten aan te dragen als we een verandering willen. Dit zijn onderbouwingen waar weinig tegen in te brengen valt. Hij heeft duidelijk een punt.
Ik kijk van mijn vader naar mijn moeder. Wat gaat er in hun hoofden om? Is mijn moeder teleurgesteld? Wat denkt mijn vader hierover? Geen idee.
Eerstgeborene mag thuis blijven. De rest gaat braaf aan de wandel achter de flat door, met papa en mama naar de kerk.
Als we een uurtje later thuiskomen is de tafel inderdaad gedekt, de thee en koffie staat klaar en we schuiven gezellig aan. De actie van mijn oudste broer lijkt een positieve invloed te hebben op het gangbare ritueel.

De week erna blijkt de impact toch groter. Er zitten nu 2 personen op de bank, die geen aanstalten maken om te gaan. Brouillage in de gelederen.
Het verbaast ons allen dat die ander mijn vader is.
Maar zoals zij ons geleerd hebben, heeft hij ook een legitieme reden.
We hebben ervoor gekozen om de kinderen een katholieke opvoeding te geven. Nu komen ze op een leeftijd dat ze zelf gaan kiezen en hoef ik mijn eigen keuze niet meer te verbergen.’
Ik dacht dat ikzelf ter plekke van mijn geloof afviel. Ons pap? Gelooft niet? Of wil in ieder geval niet meer naar de kerk?

Jaren later besef ik eigenlijk pas wat er gebeurt is. Wat onnoemlijk knap dat ze samen die opvoedingskeuze gemaakt hebben en dat mijn vader dat ook in alle overtuiging samen met mijn moeder heeft uitgedragen.
Ik ben blij dat mijn jeugd een stuk religie bevat. Dat ik geloofstradities heb ervaren en leren respecteren. En dat ik nu zelf een keuze kan maken of ik er wel of niet iets mee wil.