Er staan geen schoenen meer in de gang. Er slingeren geen tassen van haar meer in de huiskamer. Geen papiertjes, bonnetjes, schriftjes of haarelastiekjes. Alles heeft Zonnetje geregisseerd bij haar afscheid. Al haar jassen zijn verdwenen van de kapstok. Op één na. Vreemd. Waarom hangt die ene jas er wel? Vergeten? Dat past niet bij de precisie waarmee ze alles ingericht heeft.  Ik laat de jas aan Tom zien, met een vragende blik. ‘Deze jas heeft ze aan de kapstok laten hangen?!’
Tom neemt me mee naar een moment 2 dagen voor haar sterven. ‘Jij had afgelopen donderdag die jas aan. Weet je nog?’ Direct hebben we dat moment weer helder voor ogen.

Zonnetje en Tom zijn in de keuken, als ik terug kom van een wandeling met onze SBB. Omdat het van dat tussenweer is, heb ik even de jas van Zonnetje aangetrokken. Als ik binnen kom zeg ik haar, dat ik hem even geleend heb, omdat hij zo fijn is met dit weer. Ik voeg er aan toe dat ie heerlijk zit. Waarop Zonnetje me vrolijk zegt: ‘Die jas mag jij hebben.

Nu laat ik me omarmen door die heerlijke jas. Ze is dan zo dicht bij.
Zij, ik en SBB gaan regelmatig ‘alleen’ samen naar het bos. Ik houd van het tussenweer in de lente en de herfst.