‘Zo fijn dat ie zelf ook hulp zoekt. Dat heeft ie over voor mij.’ Zegt ze.
Het is eigenlijk niks voor hem om in ‘therapie’ te gaan. Hij is een doener geen prater.
Ze vult aan dat het vooral fijn is, omdat hij haar dan straks beter begrijpen kan.
Ze krijgt hem niet uitgelegd wat haar steeds zo’n verdriet doet.
Het loopt steeds uit op irritaties en ruzie, terwijl ze zielsveel van elkaar houden.

Zelf heeft ze ook hulp in haar zoektocht. Wat gun ik haar dat ze zichzelf vindt.
Ze is zo’n geweldig mooi mens en heeft ‘t te vaak nodig dat anderen dat bevestigen.
Ook de dame van het uitzendbureau begrijpt maar niet wat haar gelukkig maakt en slaat daarbij ook nog eens een zeer onprettige toon aan.

Die moet ook in therapie!’ Zeg ik gekscherend.
En die medewerkster van die computerwinkel, die laatst zo lullig tegen je deed, toen je telefoon kapot was? Die ook!
Ze kijkt me verbaasd aan.
Ja! Dan kan zij jou beter begrijpen. Iedereen om jou heen zou in therapie moeten, om jou te begrijpen.

Gelukkig ziet ze de humor van mijn redenering in, gaat stil staan en schiet in een meisjesachtige giechelsessie. Ik doe lekker mee. In alle meligheid hebben we binnen de kortste keren een volledige praktijk gevuld met mensen, die hulp nodig hebben zodat wij gelukkiger worden. Er is zelfs een wachtlijst.

Als we een beetje bedaard zijn van de onzin, zeg ik haar:
Maar ik meen ’t wel! Je bent ‘t waard!’
Ze begrijpt de tegenstrijdigheid van mijn boodschap en pakt hem met beide handen aan. We wandelen in stilte verder. Een glimlach op ons gezicht.