Het overkomt me.
Zonder dat ik het in de gaten heb, ben ik over de grens gegaan.
Het dringt pas echt door, als ik de frisse lucht in stap. Dan moet ik nog de hele weg naar huis op mijn fietsje.
Levensgevaarlijk.
Later heb ik daar een methode voor.
Hardop ‘vader Jacob’ blijven zingen tot ik thuis ben.
Dat ik daardoor vreemde blikken krijg, besef ik toch niet.
Maar terug naar mijn eerste keer.
Ik kom achterom, door het donkere gangetje van mijn ouderlijk huis bij de poort. Onmiddellijk springt de buitenlamp van de achterburen aan. Hebben ze dat lichtje vervangen voor een bouwlamp? Mag het wat minder?
Ik heb het idee dat het sleutelgat zich steeds verplaatst en bovenal kleiner is geworden.
Bij ons thuis blijft er altijd een lichtje aan. Ik weet alleen niet of er nog een ontvangstcomité op de bank zit. Nu maar hopen dat ik niet de laatste ben. De hekkensluiter heeft een procedure te doorlopen: de thermostaat op 15 graden zetten, dauwlufters openen, klepraampje open zetten.
Mijn poging om het pad naar de achterdeur recht te belopen, mislukt ergerlijk. Het lijkt of ik al slingerend naar links en rechts in de borders op zoek ben naar iets.
Als ik dan eindelijk de deur bereik, herhaalt het klungelige ritueel van het poortslot zich.
Alles draait om me heen. Ik voel me zo ziek. Ik kan wel huilen. Maar ik houd het in, omdat ik nuchter wil lijken, mocht ik mijn ouders treffen.
Ik zal je de lijdensweg door de kamer, de keuken, de gang en de trap naar boven besparen.
Als ik eindelijk mijn bed bereikt heb, valt er een last van me af.
Ondanks dat mijn bedje heerlijk naar wasmiddel ruikt, voel ik me vreselijk.
En het onvermijdelijke gebeurt. Ik word ziek.
Als ik mijn hoofd richting grond richt vanonder mijn gebloemde laken hoor ik de geruststellende stemmen van mijn ouders. Een heerlijke, koele, natte washand verfrist mijn nek. Een zachte hand streelt over mijn haren en troostende woorden van begrip omhullen me.
Ik laat mijn tranen lopen. Voel me een sukkel, een stommeling. Excuseer me naar hen. En deponeer alles wat me dwars zit in de gele plastic afwasbak.
Vreemd genoeg voel ik me een gelukkige puber, hangend boven een stinkende kots bak (excusez les mot) met mijn liefdevolle ouders bij me.
Gelukkiger dan de eenzame puber van zo-even die moederziel alleen tussen de heerlijk ruikende Robijnlakens schoof.