In de tweede week na Zonnetjes sterven, word ik ’s nachts wakker en moet naar het toilet. Mijn man vraagt of ’t gaat. Ik zeg dat ik het beeld van Zonnetje in de kist, steeds in mijn hoofd heb. Dat ik niet alleen naar het toilet durf. En dat terwijl ik haar nog zo geliefkoosd heb, geknuffeld, geneusd, toegesproken en gezongen heb voor haar. Ze zag er zo mooi uit. Waarom is dit beeld dan zo eng?
Mijn man gaat mee naar het toilet.
De volgende nacht gebeurt het weer. Ik had een tip van iemand, om dit beeld van Zonnetje te vervangen voor een prettiger beeld. Ik besloot een huppelend Zonnetje mee naar het toilet te nemen. De vrolijke dartel van vroeger. Voordat ik uit bed stap, visualiseer ik de weg naar beneden. Halverwege de trap, verandert de dartel in het boze Zonnetje, dat we de laatste periode vaker zagen. Mijn hart verkrampt. Ik schrik me kapot en ben blij dat ik niet echt de trap af ben gegaan. Mijn man gaat met me mee naar het toilet.
Dag 3. Dit begint een beetje een dingetje te worden. Dit zijn volgens mij de ‘kleine traumaatjes’ die groot kunnen worden, als je ze de ruimte geeft.
Overdag heeft ’t me bezig gehouden. Nu weet ik wat ik moet doen. Als ik ’s nachts weer wakker word en mijn man, zoals steeds, weer alert is en vraagt of hij mee zal gaan naar het toilet, zeg ik krachtig nee.
Ik vertel hem: ‘Zonnetje zit in mijn hart! Mijn hoofd speelt met mij! Het is klaar! ’
Ik stap uit bed. Ik leg mijn hand op mijn hart en loop naar de deur. Ik open hem en kijk om de hoek. Heel even wil mijn hoofd het weer overnemen. Heel even gaf ik mijn hoofd wat ruimte, om vervolgens hardop te zeggen: ‘STOP! Zonnetje zit hier! ’  Waarop ik krachtig op mijn hart sla. ‘Dus hou op! Zonnetje houdt van mij en ik van haar!
Met mijn hand op mijn hart, loop ik resoluut de trap af.
Dit was de laatste keer.
Ik heb het doorbroken.