Wat een mazzeltje. Wij kunnen de lange wachtlijst van 3 tot 9 maanden ontlopen en mogen rechtstreeks, privé, naar de landelijke expert, die toevallig bij ons in de buurt praktijk houdt.
Hij is een erkend spreker op symposia.
Er wordt hoog opgegeven over deze man, dus onze verwachtingen zijn eender.
We komen aanrijden in een laan met prachtige, ontzagwekkende bomen, als oude wijze uilen, elkaar boven de weg omarmend. In de majestueuze landhuizen op leeftijd, die een  godsvermogen moeten kosten, zetelen veelal bedrijven.
Onze redder in nood heeft hier een woonhuis met praktijk.
Via de zij-ingang komen we in een kleine, fris ruikende wachtruimte. Het specifieke aroma van de geurstokjes zal me, vanaf nu, altijd terugbrengen naar deze plek.
Na aardig wat wachten, worden we binnengelaten door een zestiger, met een coupe Einstein, die vertrouwen wekt.
De zuiverheid van de wachtkamer staat haaks op de sigarenwalm, die ons vanuit de spreekkamer bestookt. Het is mijn zoon direct duidelijk, dat de pauze tussen 2 patiënten een ander doel dient dan administratie.
We hebben amper onze blije billen op de oud leren bank geplaatst of zijn telefoon gaat.
‘Ja? Hallo!!? Hallo? Ja? Hallo!?!’
Terwijl we wachten en ongevraagd getuigen zijn van een vreemd gesprek, kijken we rond in de spreekkamer, met voor, achter en rechts van ons hoge, volgepropte boekenkasten.
Het is meer een bibliotheek, annex rookkamer, annex opslag voor Afrikaanse kunstschatten. Chaos!
De man maakt een wat verstrooide indruk, als hij eindelijk ophangt. Hij moppert nog wat na over de onduidelijke vraagstelling van de beller en zet zich in een grote stoel tegenover ons.
Als onze en zijn identiteit vastgesteld zijn, gaat wederom zijn telefoon, die hij ongegeneerd opneemt.
Wij worden wederom even in de wacht gezet.
‘Ja? Hallo!!? Hallo? Ja? Hallo!?!’
Mijn zoon en ik kijken elkaar enigszins verbaasd, gniffelend aan.
Of … er is iets mis met zijn telefoon, of …met zijn gehoor, of … met zijn communicatie.
Vervolgens vraagt hij waarom we hier zijn en wat we verwachten.
We kunnen nog net de woorden, eventuele diagnose en eventuele medicatie, laten vallen, als zijn grote kleine vriend weer begint te rinkelen.
‘Ja? Hallo!!? Hallo? Ja? Hallo!?!’

Zo warrig als zijn haar zit, is ook zijn doen en laten.
Met zijn telefoon aan zijn oor, trekt hij achter zijn bureau een aantal kartonnen dozen naar voren, waar ooit pakken A4 papier in gezeten hebben. Hij graait her en der in de dozen en lijkt driftig op zoek voor de persoon aan de andere kant van de lijn.
Als het telefoongesprek voorbij is, blijkt hij voor ons  iets bij elkaar te puzzelen uit de rommelige bakken met losse vellen papier. Met een tevreden blik en een slonzig pakketje papieren, kuiert hij in gedachte verzonken, zijn vondst bestuderend, terug naar zijn fauteuil.
Hij overhandigt het vintage knoeiboeketje met de vraag of we dit ‘signaleringsformulier’ voor de volgende sessie in willen vullen…
‘Ja? Hallo? Hallo!?! Ja? Hallo?’
Terwijl ik de vele ezelsoren glad wrijf van ons huiswerk, meldt onze drukbezette hulpverlener, dat de 40 minuten helaas om zijn.
Als we weer buiten op de bemoste oprit staan, relativeer ik het negatieve karakter van een wachtlijst. Ik bedenk dat ik zelden zoveel onverwachte wachttijd heb gehad.

 

Herken hopeloos, hilarische en helpende  hulpverleners
“iedere gelijkenis van figuren met bestaande personen moet worden beschouwd als een gelukkig of een ongelukkig toeval.”